fatterigheid
Uiterlijk
- fat·te·rig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fatterigheid | fatterigheden |
verkleinwoord |
de fatterigheid v
- (pejoratief) man die al te veel om zijn uiterlijk geeft; iemand die te zeer met zichzelf is ingenomen
- ▸ Zijn gezicht was intelligent en mannelijk, zijn kleding getuigde van fatterigheid en slechte smaak.[2]
- Het woord 'fatterigheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.