examencijfer

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  examencijfer    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• exa·men·cij·fer

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  examen zn  en  cijfer zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	examencijfer	examencijfers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het examencijfer o

1. getal dat aangeeft hoe goed men een examen heeft gemaakt

   ▸ Dit jaar zijn meer leerlingen geslaagd voor hun eindexamens dan in de jaren voor corona. Bij de meeste scholen ligt het slagingspercentage van afgelopen jaar zo'n 2 tot 6 procentpunten hoger dan in de pre-coronajaren, waarschijnlijk door een extra herkansing en de mogelijkheid om het examencijfer van één vak te laten vallen.

   ▸ Als scholen meer zelf de kwalificatie-eisen mogen gaan bepalen, kunnen ze bijvoorbeeld ook de 'keuzedelen' uit de mbo-opleiding laten meetellen voor het examen. Keuzedelen zijn 'verdiepende' onderdelen van de opleiding. Studenten zijn wel verplicht de keuzedelen te volgen, maar die tellen nu nog niet mee voor het examencijfer.

Hyponiemen

• eindexamencijfer

Gangbaarheid

• Het woord examencijfer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.