eis af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eis af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afeisen

eis (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afeisen
    • Ik eis af. 
  2. gebiedende wijs van afeisen
    • Eis af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afeisen
    • Eis je af? 

Gangbaarheid