e-mailcontact

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • e-mail·con·tact
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord e-mailcontact e-mailcontacten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het e-mailcontacto

  1. communicatie met behulp van elektronische post
     De ontsnapte tbs'er Ronald van Z. eist dat twee medewerkers van de Nijmeegse Pompekliniek aftreden. Zolang dat niet gebeurt blijft hij ondergedoken, meldt Omroep Gelderland op basis van e-mailcontact met de man.[1]
     Onder anderen Michael Flynn, de voormalige Nationale Veiligheidsadviseur, zou telefoongesprekken en e-mailcontact hebben gehad met Russische ambtenaren.[2]
     En in de persoonlijke sfeer geldt dat de gestage toevloed van e-mailcontacten afbreuk doet aan het zichtbare en voelbare contact met echte mensen, met vrienden en familie en met de zintuigelijke werkelijkheid.[3]
  2. iemand waarmee men via elektronische post communiceert
    • Ik stuur al mijn e-mailcontacten een kaartje met Kerstmis. 

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 8 december 2021 Weblink bron “'Ontsnapte tbs'er probeert te onderhandelen over terugkeer'” (08-10-2019), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 8 december 2021 Weblink bron “'Campagne Trump had minstens achttien keer geheim contact met Russen'” (18-05-2017), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 8 december 2021 Weblink bron “Tune out, Turn off, Unplug!” (30/12/2009), HP de Tijd