doelgebied

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • doel·ge·bied
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doelgebied doelgebieden
verkleinwoord doelgebiedje doelgebiedjes

Zelfstandig naamwoord

het doelgebiedo

  1. (voetbal) rechthoekig deel van een voetbalveld dat dicht bij het doel ligt
     Na bijna een half uur spelen zorgde een vrije trap van Youssef El Jebli vanaf rechts voor een scrimmage in het doelgebied van Sparta, waarbij de bal uiteindelijk op de arm van Ache terechtkwam. Volgens scheidsrechter Kevin Blom was daarbij geen sprake van opzet.[2]
     In 1960 debuteerde Mijnals voor het Nederlands elftal, in een wedstrijd tegen Bulgarije. Hij maakte grote indruk met een omhaal in het eigen doelgebied.[3]
  2. gebied dat het doel is van een militaire actie
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 8 december 2021 Weblink bron “Sparta na één seizoen terug in eredivisie, De Graafschap degradeert” (28-05-2019), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 8 december 2021 Weblink bron “Eerste Oranje-international van Surinaamse afkomst Mijnals overleden (88)” (27-07-2019), NOS