desapegarse
Uiterlijk
- de·sa·pe·gar·se
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
desapegarse |
desapegaba |
desapegado |
volledig |
desapegarse
- wederkerend zich losmaken van
- zich afzonderen, zich terugtrekken
- zich afkeren van
- [1] desprenderse
- [2] separarse
- [3] desaficionarse
- desapegarse in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española