decanaat
Uiterlijk
- de·ca·naat
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | decanaat | decanaten |
| verkleinwoord | - | - |
het decanaat o
- waardigheid, ambt van decaan of deken
- ambtsgebied van een deken
- dienstwoning van een deken, dekenij
- dienst van de decaan van een faculteit
- Het woord decanaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "decanaat" herkend door:
| 74 % | van de Nederlanders; |
| 81 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be