dóén
Uiterlijk
- dóén
- beklemtoonde schrijfwijze van doen, volgens spellingregel 5.A met klemtoontekens op zowel de o als de e; de schrijfwijze "dóen" voldoet dus niet
dóén
- (spreektaal) doen (als dit in de zin bijzondere nadruk krijgt om de tegenstelling met een ander zinsdeel of een eerdere uitspraak aan te geven)
- Een mooie discussie over het onkruid op straat, maar wanneer gaan we daar wat aan dóén?
- (spreektaal) naar behoren functioneren (als het belang daarvan in de zin bijzondere nadruk heeft)
- Jouw tv moet het wel dóén, anders missen we de uitzending.
- (spreektaal) doen (in vragende zinnen die twijfel uitdrukken of het handelen wel adequaat is)
- Wat dóén ze in het magazijn, de helft van de dozen is stuk!
dóén!
- (spreektaal) aanvaard het aanbod, pak de kans (stellige aanbeveling om een mogelijkheid te benutten)
- Of je wel mee moet gaan naar Antarctica? Dóén! Zo'n kans krijg je nooit meer.
- Het woord 'dóén' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.