couler
Uiterlijk
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| couler |
coulais |
coulé |
| eerste groep | volledig | |
couler
- onovergankelijk stromen
- onovergankelijk zinken
- onovergankelijk ten onder gaan
- onovergankelijk lekken
- overgankelijk gieten [1]
- overgankelijk tot zinken brengen
- overgankelijk laten glijden
- overgankelijk raffineren (v. olie)