coronaperiode

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·ro·na·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord coronaperiode coronaperiodes
coronaperioden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de coronaperiodev

  1. tijdperk dat voor een belangrijk deel in het teken staat (stond) van het coronavirus
     In de Troonrede vertelde de koning verder dat de regering tot eind 2023 ruim 8 miljard euro beschikbaar stelt om onderwijsachterstanden in te lopen die in de coronaperiode zijn ontstaan.[1]
     Haar drie studerende kinderen zijn de hele coronaperiode niet op de universiteit geweest. Een ander kind dat op het MBO zit is daar ook niet geweest, haar jongste die VWO volgt is daar soms geweest.[2]
     De Nederlandse economie komt dus relatief goed de coronaperiode door, mede door tientallen miljarden aan overheidssteun voor bedrijven en door het innovatieve Nederlandse bedrijfsleven, zoals de koning het in de Troonrede verwoordde. Eind dit jaar is de economie al weer groter dan voor corona, verwacht het CPB.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Opnieuw miljarden voor coronabestrijding • 'Tweede prik Janssen verhoogt effectiviteit flink'” (21 september 2021), NOS
  2. Bronlink Weblink bron
    Rinke van den Brink en Francien Yntema
    “'Ik leef al anderhalf jaar in thuisisolatie met mijn gezin'” (DI 17 AUGUSTUS 2021), NOS
  3. Bronlink Weblink bron
    Leen Kraniotis
    “Koopkracht verandert in 2022 voor velen amper, economie groeit fors door” (21 september 2021), NOS