consistent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·sis·tent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘duurzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen consistent consistenter consistentst
verbogen consistente consistentere consistentste
partitief consistents consistenters -

Bijvoeglijk naamwoord

consistent

  1. standvastig, betrouwbaar, niet onderhevig aan grillen
    • Er moet consistent beleid komen. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Werkwoord

vervoeging van
consister

consistent

  1. derde persoon meervoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van consister
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van consister