conatief
Uiterlijk
- co·na·tief
- uit het Latijn
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | conatief | conatiever | conatiefst |
verbogen | conatieve | conatievere | conatiefste |
partitief | conatiefs | conatievers | - |
conatief
- (taalkunde) het veroorzaken van handelingen bij de luisteraar
- (psychologie) betrekking hebbend op het willen en streven van een persoon
- Het woord conatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.