buut
Uiterlijk
- buut
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mikpunt’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buut | buten |
verkleinwoord | buutje | buutjes |
- eindpunt bij loopspelen, meldingspunt bij verstoppertje
vervoeging van |
---|
buten |
buut
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord buut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buut" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "buut" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ buut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ buut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be