bukte
Uiterlijk
- buk·te
vervoeging van |
---|
bukken |
bukte
- enkelvoud verleden tijd van bukken
- Ik bukte.
- Jij bukte.
- Hij, zij, het bukte.
- Ik bukte.
- buk·te
- Afkomstig van het Noorse zelfstandige naamwoord bukt
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | bukte |
tegenwoordige tijd | bukter |
verleden tijd | buktet bukta |
voltooid deelwoord |
buktet bukta |
onvoltooid deelwoord |
buktende |
lijdende vorm | buktes |
gebiedende wijs | bukt |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
bukte (meestal wederkerend, zie bukte seg)
- buk·te
- Afkomstig van het Nynorske zelfstandige naamwoord bukt
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | bukte bukta |
tegenwoordige tijd | buktar |
verleden tijd | bukta |
voltooid deelwoord |
bukta |
onvoltooid deelwoord |
buktande |
lijdende vorm | buktast |
gebiedende wijs | bukt bukta bukte |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woorden in het Noors
- Woorden in het Noors van lengte 5
- Woorden in het Noors met audioweergave
- Woorden in het Noors met IPA-weergave
- Zwak werkwoord klasse 1 in het Noors
- Werkwoord in het Noors
- Overgankelijk werkwoord in het Noors
- Woorden in het Nynorsk
- Woorden in het Nynorsk van lengte 5
- Woorden in het Nynorsk met audioweergave
- Woorden in het Nynorsk met IPA-weergave
- Zwak werkwoord klasse 1 in het Nynorsk
- Werkwoord in het Nynorsk
- Overgankelijk werkwoord in het Nynorsk