buks
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- buks
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘buksboom, heester’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kort geweer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1772 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buks | buksen |
verkleinwoord | buksje | buksjes |
Zelfstandig naamwoord
buks
- v/m een zwaar soort geweer
- In de schietsport wordt nog wel met buksen geschoten.
- m (plantkunde) Buxus sp. een boom uit de buxusfamilie
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord buks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "buks" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.