bravoure
Uiterlijk
- bra·vou·re
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zelfverzekerdheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1780 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bravoure | |
verkleinwoord |
- (gespeelde) durf, dapperheid
- Met meer bravoure dan kunde wist hij iedereen te overtuigen.
- ▸ Zijn grote mond, iets te harde stem, irritante enthousiasme en overdreven positiviteit waren herkenbaar maar ook zijn ongepolijste bravoure, idealisme en romantische dromen om de wereld te verbeteren.[2]
- Het woord bravoure staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bravoure" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bravoure" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be