branderig
Uiterlijk
- bran·de·rig
- Naamwoord van handeling van branden met het achtervoegsel -erig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | branderig | branderiger | branderigst |
verbogen | branderige | branderigere | branderigste |
partitief | branderigs | branderigers | - |
branderig
- gevoel dat iets brand
- De diabetespatiënt had een branderig gevoel aan de voeten.
- ▸ Jij hebt weer tot diep in de nacht over het verdriet van anderen gelezen. Een branderig gevoel in je ogen dwong je tot stoppen.[1]
- Het woord branderig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "branderig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be