bondage

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bon·dage
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels bondage, in de betekenis van ‘sadomasochistische omgang met vastgebonden partner’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bondage bondages
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

bondage v

  1. (seksualiteit) (sadomasochistische) seks waarbij de partner wordt vastgebonden of op vergelijkbare wijze in zijn of haar bewegingsvrijheid beperkt wordt

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen