bolt uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bolt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitbollen

bolt uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbollen
    • Jij bolt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbollen
    • Hij bolt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitbollen
    • Bolt uit! 


Gangbaarheid