boekengeleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ken·ge·leer·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boekengeleerde boekengeleerden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boekengeleerdev / m

  1. wereldvreemd geleerd persoon; iemand met veel, maar weinig praktische kennis
     De vader was een begaafd classicus, het cliche van de wereldvreemde professor, de boekengeleerde. Hij 'dook onder' in zijn boeken, ontkende de wereld om hem heen (te beginnen met zijn onmogelijke vrouw) en de Jodenvervolging. Dankzij zijn Klassieken kreeg niets of niemand grip op hem. 'Als hij wordt opgeroepen voor Westerbork neemt hij zijn Plato mee en vergeet hij zijn pyama', zei men over hem.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 1 februari 2023 Weblink bron “Mischa’s spel, de ondergang van de familie Hillesum” (Zaterdag 28 januari 2012, 16:42), NOS