blijf samen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blijf sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenblijven

blijf samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenblijven
    • Ik blijf samen. 
  2. gebiedende wijs van samenblijven
    • Blijf samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenblijven
    • Blijf je samen? 


Gangbaarheid