bijtte uit
Uiterlijk
- Geluid: bijtte uit (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbet ˈœyt / (2 lettergrepen)
- bijt·te uit
vervoeging van |
---|
uitbijten |
bijtte (…) uit
- enkelvoud verleden tijd van uitbijten
- Ik bijtte uit.
- Jij bijtte uit.
- Hij, zij, het bijtte uit.
- Ik bijtte uit.
- Het woord bijtte uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.