bewijsvoering

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wijs·voe·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bewijsvoering bewijsvoeringen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bewijsvoeringv

  1. redenering waarmee men een bewijs tracht te leveren, argumentatie
  2. (juridisch) de handeling van het bewijzen
     Opeens blijkt de bewijsvoering te magertjes of trekt de eiser zijn klacht in.[2]
     Daarom 'zag hij ervan af om te polemiseren tegen de opvattingen over zedenkwesties van advocaat Olofsson, hoe interessant ze ook waren', met als toevoeging dat zo'n discussie de zaak niet vooruit zou helpen, en stelde voor dat ze in plaats daarvan verder zouden gaan naar de bewijsvoering.[3]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen