bewijsvoering
Uiterlijk
- be·wijs·voe·ring
- samenstelling van bewijs en voering [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bewijsvoering | bewijsvoeringen |
verkleinwoord | - | - |
de bewijsvoering v
- redenering waarmee men een bewijs tracht te leveren, argumentatie
- (juridisch) de handeling van het bewijzen
- ▸ Opeens blijkt de bewijsvoering te magertjes of trekt de eiser zijn klacht in.[2]
- ▸ Daarom 'zag hij ervan af om te polemiseren tegen de opvattingen over zedenkwesties van advocaat Olofsson, hoe interessant ze ook waren', met als toevoeging dat zo'n discussie de zaak niet vooruit zou helpen, en stelde voor dat ze in plaats daarvan verder zouden gaan naar de bewijsvoering.[3]
- Het woord bewijsvoering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bewijsvoering" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be