bewijs aan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wijs aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aanbewijzen

bewijs aan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbewijzen
    • Ik bewijs aan. 
  2. gebiedende wijs van aanbewijzen
    • Bewijs aan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbewijzen
    • Bewijs je aan?