bevleesd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·vleesd
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van vlees met het voorvoegsel be-
stellend
onverbogen bevleesd
verbogen bevleesde
partitief bevleesds

Bijvoeglijk naamwoord

bevleesd [1]

  1. voorzien van een ruime hoeveelheid vlees
     Wij hebben volgens Schippers voor een doorbraak in de Nederlandse schapenhouderij gezorgd door onze multifunctionaliteit. Ik behoor namelijk tot een dubbeldoelras, dat er is voor vlees én wol. Onze kwaliteit zit in onze bouw. We zijn goed bevleesd en gespierd, en we hebben weinig vet. Bovendien werpen we meerlingen, dus onze kuddes groeien exponentieel, en dat schijnt de boer te bekoren. We brengen namelijk aardig wat op: zo’n 130 euro per schaap.[2]
     Sandra Woldring: "Ze zijn goed bevleesd en hebben een sterk beenwerk. Ze zijn kleiner, maar gaan langer mee. Onze koeien worden zo'n zeven jaar, terwijl een gemiddelde melkkoe net iets meer dan 4 wordt."[3]
  2. zich voordoend als vlees
Vertalingen

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Ivo Van Woerden
    “NL100015876878” (11/11/2011), HP de Tijd
  3. Bronlink Weblink bron “Oproep aan veehouders: neem er een paar roodbonte koeien bij” (23-01-2018), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be