besnaart

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·snaart

Werkwoord

vervoeging van
besnaren

besnaart

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besnaren
    • Jij besnaart. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besnaren
    • Hij besnaart. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van besnaren
    • Besnaart!