benijdbaar
- Geluid: benijdbaar (hulp, bestand)
- be·nijd·baar
- Naamwoord van handeling van benijden met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | benijdbaar | benijdbaarder | benijdbaarst |
verbogen | benijdbare | benijdbaardere | benijdbaarste |
partitief | benijdbaars | benijdbaarders | - |
benijdbaar
- van iemand dat je er jaloers op kunt zijn
- Hij is met zo'n leuke vrouw heel benijdbaar!
- van een zaak dat het te begeren is
- Het leven van een pensionado is zeer benijdbaar.
- Het woord 'benijdbaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.