benard

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·nard
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘benauwd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1626 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen benard benarder benardst
verbogen benarde benardere benardste
partitief benards benarders -

Bijvoeglijk naamwoord

benard

  1. in het nauw gebracht
    • Zelfs in de benardste omstandigheden wist hij nog een uitweg te bedenken. 
Vertalingen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen