bemoeizucht
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bemoeizucht (hulp, bestand)
Woordafbreking
- be·moei·zucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bemoeizucht | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (ziekelijke) neiging om zich met iedereen en alles bezig te houden en zo mensen lastig te vallen
- Het is de vraag of de politiek zich moet lenen voor het beslechten van een fittie tussen ondernemers. Bovendien dringt de VVD hier aan op als regelgeving vermomde bemoeizucht waar detailhandel noch burgers op zitten te wachten. [3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord bemoeizucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bemoeizucht" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ bemoeizucht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 5 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be