belgicist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vlag van het belgicist
Uitspraak
Woordafbreking
  • bel·gi·cist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord belgicist belgicisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de belgicistm

  1. een politieke opvatting die de Belgische politieke en economische eenheid vooropzet
     Radicale Belgicisten hadden in de vorige eeuw maar wat graag Zeeuws-Vlaanderen ingelijfd. Gelukkig is ze dat nog steeds niet gelukt.[1]
     In Vlaanderen, uw huidige woonplaats, klinkt almaar luider de roep om onafhankelijkheid."Dat vind ik belachelijk, ik zou mezelf zelfs belgicist noemen. Ik ben voor België"[2]
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

22 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    ROBERT B.P. VAN WEPEREN
    “Fietsen in Zeeuws-Vlaanderen” (11 mei 2017), De Telegraaf
  2. Bronlink Weblink bron “Interview met Benno Barnard” (05/05/2010), HP de Tijd
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be