beboomd

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·boomd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen beboomd beboomder beboomdst
verbogen beboomde beboomdere beboomdste
partitief beboomds beboomders -

Bijvoeglijk naamwoord

beboomd [1]

  1. begroeid met bomen; beplant met bomen
     Een columnist die iets probeert te voorspellen over de Vuelta is vergelijkbaar met een Amerikaans kind dat geblinddoekt en met een stok in de hand in een bos wordt neergezet met de mededeling dat er ergens op die paar druk beboomde hectaren een beuk staat met een pinata eraan: het kan zijn dat je raak mept, maar met verstand van zaken heeft dat niets te maken.[2]
     Tussen Santa Lucia en Fonte Nuova moeten ze een stukje door een beboomd gebied. Het is er donkerder dan op de rest van de route.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Johan Tschopp wint de Vuelta” (23/08/2014), HP de Tijd
  3. Bronlink Weblink bron “De dood van de supporter en zijn zoon” (31/10/2014), HP de Tijd
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be