autodidact
Uiterlijk
- Geluid: autodidact (hulp, bestand)
- au·to·di·dact
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘iem. die kennis heeft door eigen studie’ voor het eerst aangetroffen in 1850 [1]
- van Duits Autodidakt (met het voorvoegsel auto-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autodidact | autodidacten |
verkleinwoord |
de autodidact m
- iemand die op eigen houtje allerlei kennis vergaart
- Hij is een echte autodidact.
1.
- Het woord autodidact staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "autodidact" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "autodidact" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ autodidact op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Voorvoegsel auto- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %