amorf
Uiterlijk
- amorf
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘vormloos’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
- >Grieks: ontkennend voorvoegsel α- + μορφή (morfê - vorm)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | amorf | amorfer | amorfst |
verbogen | amorfe | amorfere | amorfste |
partitief | amorfs | amorfers | - |
amorf
- (materiaalkunde) zonder duidelijk geordende structuur
- Een glas is een amorfe vaste stof.
- Het woord amorf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "amorf" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "amorf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Materiaalkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 65 %
- Prevalentie Vlaanderen 78 %