amateuristisch
Uiterlijk
- ama·teu·ris·tisch
- afleiding van amateurisme en met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | amateuristisch | amateuristischer | |
verbogen | amateuristische | amateuristischere | |
partitief | amateuristisch | amateuristischers | - |
amateuristisch [1]
- betrekking hebbend op personen en het werk van personen die iets doen of maken zonder daarin een professionele scholing te hebben ontvangen
- De amateuristische muziekuitvoering was prachtig o.a. door het enthousiasme van de uitvoerende kunstenaars.
- van slechte kwaliteit
- Het woord amateuristisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "amateuristisch" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Victoria Holt“Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
- ↑ Victoria Holt“Geluk in gevaar” (2021), Saga, ISBN 9788726484922
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be