ahorrar
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ahorrar |
ahorraba |
ahorrado |
volledig |
ahorrar
- a·ho·rrar
- overgankelijk
- sparen
- besparen, uitsparen, bezuinigen
- «no ahorrar esfuerzos»
- geen moeite sparen
- «no ahorrar esfuerzos»
- [1] guardar
- [2] economizar