aflating

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·la·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aflating aflatingen
verkleinwoord aflatinkje aflatinkjes

Zelfstandig naamwoord

de aflatingv

  1. afneming
    • In 1439, ging hij naar Italië, waar hij een Altaarstuk voor Lionello d'Este, Heer van Ferrara, schilderde, met de voorstellingen der Aflating van het Kruis, en op de deuren de Verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs, hetgeen de hoogste bewondering wegdragen mogt. [2] 

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen