address
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
address | addresses |
address
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to address |
he/she/it | addresses |
verleden tijd | address |
voltooid deelwoord |
addressing |
onvoltooid deelwoord |
addressing |
gebiedende wijs | address |
- overgankelijk, (communicatie) aanspreken, zich richten tot
- overgankelijk, (communicatie) toespreken
- overgankelijk adresseren [1]
- overgankelijk, (informatica) adresseren [2]
- overgankelijk (een vraag e.d.) behandelen [1]
- overgankelijk (een probleem) aanpakken