acquit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·quit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kwitantie’ voor het eerst aangetroffen in 1370 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord acquit acquitten
acquits
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het acquito [3]

  1. vereffening van een schuld of rekening.
  2. bewijs van betaling.
  3. (sport) plaats waar de ballen bij biljarten in het begin moet worden gelegd

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen