acodar
Uiterlijk
- a·co·dar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
acodar |
acodaba |
acodado |
volledig |
acodar
- knikken, doorknikken, haaks ombuigen
- (landbouw) stekken, afleggen (van ranken)
- schoren, stutten, schragen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
acodar |
acodaba |
acodado |
volledig |
acodar