abrevar
Uiterlijk
- a·bre·var
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| abrevar |
abrevaba |
abrevado |
| volledig | ||
abrevar
- onovergankelijk drinken (van vee)
- zuipen
- overgankelijk drenken
- doorweken, onderdompelen
- irrigeren, bevloeien, bespuiten (van land)