aanvreet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vreet

Werkwoord

vervoeging van
aanvreten

aanvreet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvreten
    • ... dat ik aanvreet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvreten
    • ... dat jij aanvreet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvreten
    • ... dat hij aanvreet. 

Gangbaarheid