Arameeër
Uiterlijk
- Ara·mee·er
- Herkomst: Hebreeuws (gangbare Nederlandse versie), letterlijk: afleiding van 'Aram' met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Arameeër | Arameeërs |
verkleinwoord |
de Arameeër m
- (Jiddisch-Hebreeuws) lid van het volk Aram-2 (10×: Gen. 25:20 +, Deut. 26:5, 2 Kon. 5:20 +)
- Het woord Arameeër staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.