zomerkoren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·mer·ko·ren
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zomerkoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zomerkoreno [1]

  1. (landbouw) graan dat in het voorjaar wordt gezaaid en wat men hetzelfde jaar oogst
     Direct achter het bos glooide langs de helft van een heuvel een veld met zomerkoren.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen