ziet af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ziet af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzien

ziet (…) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzien
    • Jij ziet af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzien
    • Hij ziet af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afzien
    • Ziet af! 

Gangbaarheid