windbuks

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

windbuks met CO2 capsule
Uitspraak
Woordafbreking
  • wind·buks
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord windbuks windbuksen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de windbuksv / m

  1. een geweer waarbij de kogel door expansie van een gecomprimeerd gas naar buiten wordt geduwd
    • Een 47-jarige man heeft woensdagmiddag vanuit zijn huis in Melick (Limburg) met vermoedelijk een windbuks geschoten op voorbijgangers. Drie mensen werden getroffen en raakten lichtgewond, maakte de politie bekend. Twee gewonden zijn ter controle naar het ziekenhuis gebracht.[2] 
    • Een 32-jarige uitbaatster van een café in Roermond is woensdag opgepakt omdat het personeel van de zaak stroomstootwapens binnen handbereik had. De politie vond drie van zulke wapens. In de kelder bleek ook nog een windbuks te liggen.[3] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 26 jun. 2013
  3. de Telegraaf 07 feb. 2013
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be