vuurspuwer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kermisartiest die vuur kan spuwen
Uitspraak
Woordafbreking
  • vuur·spu·wer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vuurspuwer vuurspuwers
verkleinwoord vuurspuwertje vuurspuwertjes

Zelfstandig naamwoord

de vuurspuwerm [1]

  1. (beroep) artiest die vuur uit zijn mond laat komen, vaak ook iemand die brandende toortsen kan doven in zijn mond
    • De vuurspuwer geeft een zeer spectaculaire voorstelling met grote vlammen, maar het lijkt mij vooral een heel gevaarlijk vak vooral als je het nog moet leren. 
    • Armin, gekleed in een zilveren trainingsjasje staat als zonnekoning in wisselende decors van wervelende dansers, vuurspuwers en muzikanten, onder wie hiphopproducer en zanger Mr Probz en trompettist Eric Vloeimans. [2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Rolinde Hoorntje 9 mei 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be