vloerder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vloer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vloerder vloerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vloerderm

  1. (beroep) iemand die een vloer kan leggen
     De cijfers van de VDAB wijzen in dezelfde richting voor beroepen als vloerder, tegelzetter en installateur van technische installaties, zoals airco en domotica. Heb je die ervaring op je cv staan, heb je de werkgevers voor het uitkiezen. Zo mogen koeltechnici gerust opslag vragen, want de vacatures in hun vakgebied werden vorig jaar voor minder dan de helft ingevuld.[2]
     Er was ook een labo voor huidverbetering bij SYNTRA in Winterslag of een praktijkopleiding tot vloerder in het Competentiecentrum van de VDAB.[3]
     De nieuwe ticketbalie van de Gentse Vooruit heeft een spectaculaire tegelvloer gekregen. Vijf vloerders hebben vier weken lang gewerkt om in totaal 35.000 tegels te leggen, van tien bij tien centimeter en in elf verschillende kleuren. Ze volgden daarbij nauwgezet het plan van de Zwitserse kunstenaar Christoph Hefti, die als textielontwerper samenwerkte met onder andere Jean Paul Gaultier en Dries Van Noten.[4]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 oktober 2021 Weblink bron
    kme
    “Welke beroepen zijn meest gezocht in de bouw?” (03/04/2017), De Standaard
  3. Bronlink geraadpleegd op 10 oktober 2021 Weblink bron
    kme
    “Praktijklabo’s zijn sleutel voor invullen van knelpuntberoepen” (01/03/2019), De Standaard
  4. Bronlink geraadpleegd op 10 oktober 2021 Weblink bron
    rtl
    “Gentse Vooruit rolt ‘rode loper’ uit van 35.000 tegeltjes” (29/03/2019), De Standaard