viswinkel

Uit WikiWoordenboek
zaak waar consumenten zeedieren kunnen kopen om op te eten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·win·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord viswinkel viswinkels
verkleinwoord viswinkeltje viswinkeltjes

Zelfstandig naamwoord

de viswinkelm

  1. (handel) zaak waar consumenten zeedieren kunnen kopen om op te eten
Hyperoniemen
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen