vismaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·maal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vismaal vismalen
verkleinwoord vismaaltje vismaaltjes

Zelfstandig naamwoord

het vismaalo

  1. hoeveelheid bereid vlees van zeedieren als voeding voor minstens enkele uren
     Die avond hadden ze een heerlijk vismaal, gebakken in sidderaalvet![2]
  2. gelegenheid waarbij een hoeveelheid bereid vlees van zeedieren als voeding voor minstens enkele uren wordt gegeten
     De dochter hield geen gezondheidsproblemen aan haar onvrijwillige vismaal over, zo hebben de autoriteiten meegedeeld.[3]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 14 oktober 2023 Weblink bron
    Constant Butner
    “Caro en Tamara. In de groene hel.” (1970), U.-M. 'Westfriesland', Hoorn, ISBN 9020504487, p. 135
  3. Bronlink geraadpleegd op 14 oktober 2023 Weblink bron “Moeder dwingt dochter dertig goudvissen te eten” (17 februari 2016) op nu.nl op Wikipedia