verhakken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·hak·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van hakken met het voorvoegsel ver- (1)
  • afgeleid van hak met het voorvoegsel ver- met het achtervoegsel -en (2)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verhakken
verhakte
verhakt
zwak -t volledig

Werkwoord

verhakken [1] [2]

  1. overgankelijk in stukken hakken
  2. overgankelijk (schoenen e.d.) van nieuwe hakken voorzien
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen